Het geslacht (Van) Herwijnen uit Abbenbroek en Heenvliet
door: Ir. C. Sigmond
gepubliceerd in ONS VOORGESLACHT - 64e jaargang (2009) - No. 614
Begin 2008 vroeg Cees Herrewijnen, beheerder van een genealogische website over de familie (Van Herwijnen/Herrewijnen,(1) of er iets meer zou kunnen worden gevonden over onze gemeenschappelijke voorvader Jacob Pietersz. Herwijnen.(2) Deze was in 1665 te Nieuw-Beijerland getrouwd, maar verder was er weinig over hem bekend. Een veelbelovende aanwijzing was zijn optreden in Oud-Beijerland in 1665 als doopgetuige bij een dochter van een zekere Joorden Janse van Herrewijne. Deze Joorden was blijkbaar familie van Jacob, waarmee zich een spoor voor verder onderzoek aandiende: hij trouwde in 1662 te Oud-Beijerland als j.m. van Abbenbroek. Helaas dateren de oudste inschrijvingen in het trouwboek van Abbenbroek uit 1663 en begint het doopboek zelfs pas in 1708. Toch is het dankzij de inmiddels overweldigende hoeveelheid digitaal en anoloog toegankelijke akten bij het Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg mogelijk een overzicht van de familie op te stellen. Het op deze manier ingestelde onderzoek bracht veel nieuwe gegevens aan het licht, waarmee de genealogie van deze familie met vier generaties kan worden opgevoerd.
De bakermat van deze familie (Van) Herwijnen blijkt inderdaad te liggen aan de oostkant van het eiland Voorne, met name in de plaatsen Abbenbroek en Heenvliet. Er mag gesproken worden van een welvarende boerenfamilie, waarvan de leden binnen de dorpsgemeenschap van Abbenbroek in aanmerking kwamen voor functies als schepen en secretaris. Pieter Aelbrechtsz., de zoon van stamvader Aelbrecht Pietersz., wordt in 1669/70 zelfs genoemd als 'leenman' van Abbenbroek. Dit betekent, dat hij leenhulde verschuldigd was aan de heer van Abbenbroek en wellicht moest opkomen als deze betrokken raakte bij gevechtshandelingen. De leenmannen hadden zitting in een eigen college, los van de schepenbank, dat in bepaalde zaken uitspraak deed.
De oudste vermelding van de familienaam Van Herwijnen is gevonden in een akte uit 1606 en betreft Cornelis Allertsz. van Herwijnen, een broer van de rechtstreekse voorvader in de doorgaande lijn. De familienaam komt binnen deze familie in vele varianten voor, o.a. Herrewijnen, Harrewijnen, Herwijn, Harwijn, etc. Ook de voornaam Aelbrecht, die door vernoeming nog lang binnen deze familie voortleefde, komt in allerlei vormen voor, o.a. als Aelbert, Albert en Allert.
Er is geen familiewapen aangetroffen, maar gelet op de functies die leden van de familie uitoefenden in het dorpsbestuur, is mogelijk een schepenzegel gebruikt. Deze zegels waren wellicht aanwezig in het heerlijkheidsarchief van Abbenbroek, maar dit is in de Tweede Wereldoorlog helaas verloren gegaan. Door dit manco is ook niet meer na te gaan, welk leen Pieter Aelbrechtsz. in 1569/70 precies bezat.
GenealogieI. Aelbrecht (Allert) Pietersz., geb. ca. 1500 (geschat), landgebruiker in Abbenbroek (1542), pachter van land in Abbenbroek van het klooster Rugge (1561).In het kohier van de 10de penning van Abbenbroek over het jaar 1542 wordt Aelbrecht Pietersz. aangeslagen voor het gebruik van een zestal landerijen, met een totale grootte van 19½ gemeten, alsmede voor een huis met een getaxeerde huurwaarde van fl. 2-5-0.(3) Dit uitgebreide landgebruik wijst op een boerenbedrijf van gemiddelde of bovengemiddelde grootte. Er zijn helaas weinig bronnen uit die tijd bewaard, maar in ieder geval is bekend dat dit landgebruik in Abbenbroek bijna twee decennia later nog wordt uitgebreid met land van het klooster Rugge bij Brielle.(4) Interessant is, dat dit bruikweer van 6¼ gemeten in 1561 door de vorige pachter Cornelis Gillisz. wordt overgedragen aan Aernt Pietersz. en Aelbrecht Pietersz. gezamenlijk. In de direct volgende akte compareerde een Cornelis Cornelisz. Liefbroer, die beloofde Aelbrecht Pietersz. en (Aernt?) Pietersz. kosteloos en schadeloos te houden van zekere borgtocht die zij voor hem waren aangegaan wegens landpacht van het klooster Rugge. In het kohier van de pachten van de Regulieren van Rugge over 1561/62 onder Abbenbroek komt Aelbrecht Pietersz. niet voor, echter wel: 'Van Arent Pietersz. quondam (= eertijds) Cornelis Bouwensz., die acht lijnen cosbaer lants bruyct'.(5) Een jaar later, op 4 april 1562 is opnieuw sprake van de borgtocht, die 'Roert tverlijt van Cornelis Gillisz.'. Voor schepenen van de heerlijkheid Abbenbroek stelde Cornelis Gillisz. in handen van zijn borgen Aernt Pietersz. en Aelbrecht Pietersz. alzulke landen als hij in gebruik heeft van het convent van Rugge buiten Den Briel. Tegelijkertijd compareerde Jacop Jansz. als voogd van Lijsbet Aernt Blocxdr. en ontsloeg hij Aernt Pietersz. en Aelbrecht Pietersz. van hun borgtocht voor Cornelis Gillisz. vanwege de erfenis van Lijsbet.(6) Op grond van borgtocht en landgebruik kan worden verondersteld, dat Aelbrecht Pietersz. en Aernt Pietersz. broers waren, maar ook dat zij erfgenamen waren van (hun moeder?) Lijsbet Aernt Blocxdr.
Kinderen: 1. Pieter Aelbrechtsz. (Allertsz.), volgt IIa. 2. Cornelis Aelbrechtsz. (Allertsz.) van Herwijnen, volgt IIb. 3. verm. Jannitgen Aelbrechts, vermeld 1572. 4. Neeltgen Allertsdr., tr. Bastiaen Willemsz., overl. vóór 1-8-1607, vermeld als zwager van Cornelis Allertsz. (1607).
IIa. Pieter Aelbrechtsz. (Allertsz.), geb. ca. 1535, leenman (1569/70), schepen (1571-72) en secretaris (1577) van Abbenbroek, overl. vóór 15-12-1580, tr. vóór 17-2-1562 NN (Nellitgen Yemantsdr.?), overl. vóór 28-4-1564.
Reeds rond zijn 30ste jaar was Pieter Aelbrechtsz. weduwnaar: op 28 april 1564 beloofde hij, als vader van zijn weeskinderen achtergelaten door zijn huisvrouw zaliger, de kinderen te vrijwaren van schulden en lasten en tot hun mondige dage te alimenteren 'soe een vader sijn kinderen sculdich es te doen'.(7) De naam van de overleden vrouw wordt helaas niet vermeld, maar zou kunnen worden afgeleid uit 'een memorie van schulden tussen Nellitgen Yemantsz & Pieter Aelbrechtsz.', genoemd in de boedel na zijn overlijden in 1580. Zijn huwelijk moet hebben plaatsgevonden vóór 1562, want in dat jaar verloor hij een rechtzaak omdat hij geen ander bewijs had aangedragen dan alleen van horen zeggen van zijn vrouw, 'het welcke schepenen niet clouck genouch kennen'.(8) Interessant is dat Pieter Aelbrechtsz. deze zaak voerde contra Jacop Jansz.; wellicht de voogd van Lijsbet Aernt Blocxdr., die in datzelfde jaar de vader en oom van Pieter had ontslagen van hun borgtocht. In de volgende jaren wordt Pieter Aelbrechtsz. nog enige keren genoemd in rechtzaken voor de schepenbank van Abbenbroek.(9) E´n van deze rechtzaken is interessant omdat hierin een indicatie van zijn leeftijd wordt gegeven: op 20 juni 1569 verklaarde Pieter Aelbrechtsz., 'out ontrent inde XXX jaeren', dat hij 'geseten was (...) opte Kaij met eenen Jan Jacopsz.' en dat zij akkoord waren over de koop van een 'misse houtwerck met negen off thien horden te brengen int Oudelant achter Heijn Jansz. huijs daer eenen kae mede geheijnt is'.(10) Pieter Aelbrechtsz. was 'leenman' van Abbenbroek, wat blijkbaar bepaalde bestuurlijke verplichtingen met zich meebracht. In een zaak uit 1570 werd voor de 'mannen van leene' vastgesteld, dat Engel Lenartsz. en Pieter Aelbrechtsz. als borgen voor iemand volgens het 46ste artikel van de keur 'clouck genoech' zijn voor het 'misdaet'.(11) In dezelfde maand was leenman Pieter Aelbrechtsz. met de baljuw Arien Jansz. en schepen Commer Cornelisz. geweest in het huis van Jan Aertsz. smid om te beschouwen het kind van Jan Aertsz. en het kind van Arien Lenertsz.(12) Er had zich een drama afgespeeld: deze kinderen werden 'aldaer doot bevonden, soe daer veel vrouwen bij en over stonden, de welcke kenden daer genighe quetseur ande kinderen te zyen noch bevinden en connen, daer Neeltgen zijn huysvrou daer verloepen (weggelopen) is'. Ook in juli 1570 is nog sprake van Pieter Aelbrechtsz. onder de 'mannen' van Abbenbroek. Pieter Aelbrechtsz. is overleden kort vóór 15 december 1580.(13) Op die dag verkocht Cornelis Aelbrechtsz. te Geervliet als toeziend voogd over de achtergelaten weeskinderen van Pieter Aelbrechtsz. ten behoeve van de weeskinderen zekere huisraad en goederen. De kinderen van Pieter Aelbrechtsz. worden met name genoemd: 'Aelbrecht Pieters' en 'Mergen Pieters'. Verkocht worden o.a. twee bedden 'met een poluwe', twee oorkussens, een deken, een koperen pot, een ketel, twee stoelen, 'een mans hemde', slooplakens, een paar schoenen, 'plateeltgens', een 'blauwen candelaer & kannitgen', een 'ijseren lepel, scuijmspaen & speetgen', een ijzeren pan, een kist en een tafeltje. De kinderen wilden zekere goederen voor zichzelf houden, o.a. een 'vrouwenrock', een 'mansrock', een 'sackgen met halsdouxken' en twee 'kofferkens'. Bovendien kregen de kinderen diverse papieren, o.a. een memorie van schulden tussen Nellitgen Yemantsz & Pieter Aelbrechtsz. op Jan Jacopsz. Bom, een betalingsbewijs van zeker huis, een obligatie op Jannitgen Aelbrechts d.d. 4-6-1572, en zekere 16 gulden 11 stuivers die Cornelis Aelbrechtsz. zal ontvangen van Cornelis Henricksz. bakker. Het ouderlijk huis was blijkbaar al verkocht, want de kinderen ontvingen 'vant huys dat Jan Valck gekocht heeft: luttel meer of minder dan 5½ (sestalff) pond Vlaams, daer de brieven van gemaect moeten werden, vant huys daer de vader in gewoont heeft over de leste dagen'. Bij de boedelrekening zit een door Cornelis Aelbrechtsz. eigenhandig geschreven verklaring over de fl. 16 die in bewaring is gegeven en waarmee de begrafenis is betaald.
Kinderen: 1. Aelbrecht (Allert) Pietersz., volgt III. 2. Marigje (Mergen) Pietersdr., genoemd 1580.IIb.
Cornelis Aelbrechtsz. (Allertsz.) van Herwijnen, wonende op de Conijnendijk te Geervliet, toeziend voogd over de weeskinderen van (zijn broer) Pieter Aelbrechtsz. (1580), in 1606 beschuldigd van manslag en voortvluchtig, verbeurd verklaard van zijn goederen, in 1607 bij sententie van het Hof Provinciaal geëxecuteerd met het zwaard; tr. vóór 3-6-1602 Soetje Cornelisdr., geb. IJsselmonde, dochter van Cornelis NN en Pietertje Cornelisdr.; zij tr. 1ste Huijg Joosten, wonende op de Conijnendijk te Geervliet.
De herkomst van de vrouw van Cornelis Aelbrechtsz. blijkt bij de afwikkeling van een erfenis in IJsselmonde. Op 3 juni 1602 compareerden aldaar Cornelis Cornelisz. voor hemzelf en als rechte bloedvoogd van de nagelaten weeskinderen van Aeltgen Cornelisdr., van Cornelis Cornelisz. den Ouden, en van Ploen Cornelisz., Cornelis Allertsz. als man en voogd van Zuetgen Cornelisdr., Willem Jacobsz. voor hem zelf, en Adriaen Pauwelsz. Veerman als man en voogd van Adriaentgen Jacobsdr., Pieter Nouten als oom en medevoogd en procuratie hebbende van Anthoenis Joosten en van Nijclaes Huijgensz. met Jan Bennen, medevoogd, en vervangende Jan Dierick Bennen, rechte voogd van moederszijde van de weeskinderen van zaliger Huijgo Joostensz., met procuratie voor schepenen van Geervliet d.d. 1 juni 1602, allen erfgenamen van Pietertgen Cornelisdr. Zij transporteerden aan Damas Jansz., mede heemraad: de gerechte helft in 2 morgen met 'huysinge, bergen, schuyeren, boomgaerden, teellingen' etc. in het ambacht van Smeetsland, zoals deze door Pietertgen waren bezeten en bewoond (belend O: 'de gemeene lants culck van smeetslant', Z: 'de gemeene lants ronde moelen worff', en N: 'den ouden smeetslantsen noordtdijck').(14) Op dezelfde datum compareerde Pieter Cornelisz. Nouten, wonende tot Geervliet, als speciale procuratie hebbende van Anthoenis Joostenss. rechte bloedvoogd van de nagelaten weeskinderen van Huijgo Joostens., en van Nijclaes Huijghensz., die zich mede sterk maakte voor zijn zuster en waarvan procuratie was gepasseerd voor schepenen van Geervliet. Voorts compareerden Sebastiaen Joostensz., mede oom en voogd benevens Pieter Nouten en Jan Bennen, in deze vervangende en bestorven voogd van de voornoemde weeskinderen van moederszijde, en nog Cornelis Allaertsz. als man en voogd van Zoetgen Cornelisdr. Zij verklaarden hun zevende gedeelte, zijnde ca. 3 morgen, in de van Pietertgen Cornelisdr. aanbestorven landerijen in het Oost- en Westambacht van IJsselmonde, in Smeetsland, Varkensoord, Barendrecht en Ridderkerk te hebben verkregen en dat er ten overstaan van schout en heemraden van IJsselmonde op 26 maart 1601 een kavelcedule was opgemaakt. Zij transporteerden hun gedeelte aan Cornelis Cornelisz. en Willem Jacobsz. (Adriaen Pauwels als man en voogd van Adriaentgen Jacobsdr. was met zijn zevende part hierin uitgekaveld) en verklaarden dat zij hiermee door de kopers betaald waren.(15) Verder kwamen nog voor schout en heemraden van Oost-IJsselmonde: enerzijds Damas Jansz. en anderzijds Cornelis Cornelisz., voor hem zelf en als rechte voogd van de weeskinderen van Aeltgen Cornelisdr., van Cornelis Cornelisz de Jongen en van Ploen Cornelisz., zijn broeders en zusterskinderen, Cornelis Allaerdtsz. man en voogd van Zoetgen Cornelisdr., Willem Jacobsz., voor hem zelf , Adriaen Pauwelsz., man en voogd van Adriaentgen Jacobsdr., Anthonis Joostensz., als rechte voogd van de weeskinderen van zaliger Huijgo Joostenz. met Pieter Nouten, zijn 'mede adjunck ende voight' en Nyclaes Huijgenz., voor hem zelf en voor zijn zuster 'intervernierende'. De partijen verklaarden met elkander verticht en gekaveld te hebben. Damas, boedelhouder van de gemeen met zijn overleden huisvrouw Pietertgen Cornelisdr. bezeten boedel, kreeg aanbesteed de helft in de hofstede met toebehoren op 2 morgen land. De resterende helft had hij op 3 juni 1602 door koop van de wederhelft verkregen. Hierbij behoorden al de bruiklanden.(16) Dan volgt een dramatische gebeurtenis, die het gezin aan de rand van de afgrond brengt. Hoe deze zaak zich precies heeft afgespeeld is onduidelijk, maar Cornelis Allertsz. van Herwijnen wordt aangeklaagd wegens doodslag. Hij weet zich een tijd schuil te houden, maar wordt uiteindelijk toch gearresteerd en in Den Haag op het schavot onthoofd. In de periode 1606-1608 vindt afhandeling plaats van de boedel van de wegens 'manslach' voortvluchtige Cornelis Allertsz. van Herwijnen, op wiens goederen beslag gelegd is.(17) Zijn achtergelaten vrouw is Soetje Cornelis, eerder weduwe van Huig Joosten.(18) Op 22 juni 1606 wordt aan prins Maurits een verzoek gericht door Daniel van Puederoijen, burgemeester tot Geervliet, en Soetgen Cornelisdr. huisvrouw van Cornelis Allertsz., die op de Conijndijck buiten Geervliet woonachtig was geweest en die 'bij ongevalle gevallen sijnde int saeck van een manslach voortvluchtich es, ende sijn huysvrou met sijn kinderen hyer blijven'. Zij verzoeken de prins om genoemde Daniel Poederoijen als curator over de boedel van Cornelis Allartsz. en zijn huisvrouw en kinderen te stellen. In 1607 heeft de inventarisatie van de goederen plaats, maar de secretaris van Geervliet heeft blijkbaar de grootste moeite om informatie in te winnen over de goederen. Uit de akte blijkt dat Cornelis Allertsz., 'geboren uit Den Briel'(!), bij sententie van het Hof Provinciaal geëxecuteerd is met het zwaard en dat diens goederen geconfisqueerd zijn ten profijte van de Hoge Overheid.(19) De Haagse ambtenaar maakt misbruik van de situatie door exorbitant hoge declaraties in te dienen: in 1608 ontvangt hij maar liefst 24 pond voor zijn reis naar Den Briel en Geervliet om te informeren naar de goederen van Cornelis Allertsz., geëxecuteerde met het zwaard, waarvan de goederen zijn geconfisqueerd.(20) Op 1 augustus 1607 inventariseert Davit Ghijsbrechtsz. van Mathenesse, als stedehouder van de schout van Geervliet, met de volle vierschaar, de crediteuren van Cornelis Allertsz. om daarna de preferentie te houden. De curator van de boedel is Daniel Roelofsz. van Proeye. Onder de crediteuren worden o.a. genoemd: de twee weeskinderen van zaliger Huijch Joosten, genaamd Jan Joosten(!) en Grietgen Huygen, vanwege hun 700 gulden d.d. 15-2-1606. Aan Willem Jacobsz. tot IJsselmonde komt een obligatie aan Maerten Theusz. tot Rotterdam van 200 gulden, alsmede een obligatie ten behoeve van het weeskind van zaliger Cornelis Cornelisz. van 200 gulden. Nog komt aan Neeltgen Allerts weduwe van zaliger Bastyaen Willemsz. van een zak tarwe fl. 4-4 en nog van een bedrag dat haar man zaliger voor Cornelis Allertsz. betaald heeft fl. 8-11. Willem Jacobsz. krijgt fl. 6 vanwege verschillende diensten en moeiten ten tijde van de desolaatheid van de boedel gedaan, met name om met de curator te reizen om te verzoeken de landen te mogen overgeven met de woning. Volgen diverse quitanties en bewijsstukken, o.a. een verklaring d.d. 8-2-1606 voor schepenen van Simonshaven, waarin Cornelis Aldertsz. wonende aan de Conijndijck onder den ban van der stad Geervliet bekent de somma van 260 Carolus gulden schuldig te zijn aan Ewit Esijassen de Lint wonende tot Rotterdam, vanwege de koop van ca. 2½ ( dardalff ) gemeten wei- en zaailand gelegen aan de Conijndijck in Schiecamp onder de ban van Simonshaven, waarvan hij op 27-1-1605 de vrije gift heeft ontvangen (belend Z: Oostenrijck, N: de Conijndijck).(21) Na de inventarisatie volgde op 1 september 1607 de rekening, gedaan bij Daniel van Poeroeyen als bij schout, burgemeester en gerechte van Geervliet daartoe rechtelijk verzocht, gesteld tot curator van de boedel en goederen van Cornelis Allertsen van Herwijnen, eertijds gewoond hebbende op de Conijnendijck, van de verkochte goederen, zoals huis, huisraad, (levende) have, land en zeker koren te velde staande. De openbare verkoping is op 7 juli 1606 in aanwezigheid van Zoetgen Cornelisdr. de huisvrouw van Cornelis Allertsz. en brengt fl. 2473-18-10 op, waarvan afgetrokken moet worden fl. 853 vanwege de woning, zodat overblijft fl. 1620-17-1. Met advies van Willem Jacopsz. en Bastyaen Willemssen, zwagers van Cornelis Allertsz., en Pieter Cornelisz. Mout, is door Willem Cornelisz. tot Delft de somma van 100 gulden uit de boedel opgenomen, om daarmee zekere onkosten te betalen die al gemaakt waren. Hiermee bedraagt de totale ontvangen som fl. 1720-17-1. Volgen de kosten van de boedel, o.a.: reiskosten gemaakt met Bastyaen Willemsz. de zwager van Cornelis Allertsz. alsook met consent van Willem Jacopssen tot IJsselmonde, Bastiaen Willemsz. en Willem Cornelisz. van Voorstadt tot Delft, om naar Den Haag te reizen om met de advocaat Verburch te overleggen. Betaald aan de secretaris vanwege een 'koebeest' dat Cornelis Allertsz. had gekocht uit het boelhuis van Martgen Lodowijckx. 'Noch betaelt aenden secretaris vant maecken & scrijven vanden Coninck bijden schoudt & gherechte, duer het versoeck van Cornelis Allertsen' (6 stuivers). Nog betaald aan Ewout Eliassen de Lindt tot Rotterdam de somma van 26 gulden die hem bij akkoord met Soetgen Cornelisdr. met haar broer Willem Jacopssen en haar zwager Bastyaen Willemsen door tussenkomst van het gerecht beloofd waren, vanwege de koop van 2½ gemeten lands bij Cornelis Allertsz. van hem gekocht, gelegen in Schiecamp. 'Noch betaelt over het schoorsteenghelt vanden huysinghe vanden voorsz. Cornelis Allertsen hebbende drie schoorsteenen ofte haertsteden'. Nog betaald aan Pieter Cornelissen Moudt als voogd van de kinderen van Huych Joosten & Soetge Cornelisz. 6 gulden om aan 'Soetgen Cornelisdr. met haere kynderen te gheven & deselve in haeren noot & swaricheyt also haer man voortvluchtich moste wesen te assisteren'. Het is niet waarschijnlijk of Soetgen Cornelisdr. kinderen had uit haar huwelijk met Cornelis Allertsz. van Herwijnen: deze worden niet genoemd in het dikke pak papier waarin de boedel wordt afgehandeld. Uit haar eerste huwelijk met Huig Joosten had zij wel kinderen en het lijkt om hen te gaan wanneer in de akten sprake is van 'Soetgen Cornelisdr. met haere kynderen'. Haar zoon Joost Huijgensz., aanvankelijk timmerman in Geervliet, woont in 1615 in Amsterdam.(22)
III. Aelbrecht (Allert) Pietersz., alias Aelbrecht Pietersz. Capiteyn, geb. vóór 1564, schepen in Abbenbroek (1589-90), boer aan de Kapelleweg in het Nieuweland van Abbenbroek, overl. na 1624, tr. vóór 13-2-1588Maricken Lenaertsdr., dochter van Lenaert Jan Dircxsz., wonende in Abbenbroek, mogelijk baljuw aldaar.
Aelbrecht Pietersz. als getrouwd hebbende Maricken Lenaersdr., dochter van Lenaert Jansz. in Abbenbroek, wordt in 1588 genoemd onder de erfgenamen van oude Jan Jans Preuyt.(23) Het is niet geheel duidelijk, of deze Lenert Jansz. identiek is met de in datzelfde jaar genoemde Lenert Jansz., baljuw van Abbenbroek. In 1596 staat schoonvader Lenaert Jan Dircxsz. in Abbenbroek borg voor Aelbrecht Pietersz.(24) In de jaren 1588-1595 is Aelbrecht Pietersz. gestaag bezig met de opbouw van een boerenbedrijf in Abbenbroek. In 1588 pacht hij 2 gemeten land(25) en in 1589 koopt hij een 'lantstede' met pachtland.(26) In november 1595 koopt hij diverse landerijen in het Nieuweland van Abbenbroek van Cornelis Frans Wittesz., als procureur voor de Staten van Holland en West-Friesland. Deze landerijen waren vermoedelijk door de Staten in beslag genomen kerkelijke en geestelijke bezittingen. Aelbrecht Pietersz. kocht 11 lijnen land tussen de Cappelleweg en de Haasdijk,(27) 1½ gemeten land, gemeen met de 11 lijnen, gekomen van het Vrouwengilde van Abbenbroek,(28) 5½ gemeten land ten zuiden van de Cappelleweg(29), 4 lijnen land ten westen van de Zeedijk en nog 10 lijnen 33 roeden land tussen de Cappelleweg en de Bronchorsten.(30) De 4 lijnen land zijn extra interessant vanwege de belendingen: O: de Zeedijk, Z: het land, waar het huis van Aelbrecht Pietersz. op staat, W: Aelbrecht Pietersz. en N: de gemeenlandswatering. Om deze aankopen te financieren moest Aelbrecht Pietersz. wel geld lenen: in 1596 verkoopt hij aan Henrick Heermaet een losrentebrief van 31 ponden en 5 schellingen (het equivalent van 500 Carolus gulden), verzekerd op 2½ gemeten land met huis, schuur, berg en geboomte in het Nieuweland van Abbenbroek (belend Z: de Cappelleweg, W: jonkheer Nicolaes van Abbenbroek, N: s lands watering, en O: Aelbrecht Pietersz.). Borgen voor Aelbrecht waren zijn schoonvader Lenaert Jan Dircxsz. in Abbenbroek en Jan Bouwensz. in Den Briel. Ook over de schoonvader geeft deze akte bijzonderheden: Lenaert Jan Dircxsz verzekert zijn borgstelling op 3 gemeten weiland op de Abbenbroekse grond met Oudenhoorn bedijkt (belend O: de Ruigendijk, Z: Adriaen Lenaertsz, W: de scheydelvinghe en N: de kerk van Abbenbroek), en nog op 7 gemeten meest weiland (belend Z: Cornelis Willemsz. Zeedijck, W: de Heerweg, N. Dirck Vrericxsz., O. het Kapittel van Oostvoorne met de erfgenamen van Bastiaen Jansz.). Onder deze akte staat aangetekend: 3-1-1596 verklaart Jan Jacobsz. 100 Car.gld. van deze 500 Car.gld. ontvangen te hebben.(31) Blijkbaar was deze grote schuld nog niet genoeg om de kosten te dekken, want een jaar later verkoopt Aelbrecht Pietersz. aan de kerk van Abbenbroek een jaarlijkse losrente van 12 keizersguldens 6 stuivers, verzekerd op 3 gemeten 26½ roeden land aan de Cappelleweg in de Monnikenhoek (belend NW: de Cappelleweg, NO: het Kapittel tot Abbenbroek, ZO: Franchois van der Does, en ZW: Cornelis Jansz. bij de Sluys).(32) Ook in 1604 is nog sprake van een custingbrief (schuldbrief), eigendom van Willem Jansz. van der Meulen, schepen van Spijkenisse, verleden door Aelbrecht Pietersz., wonende in de heerlijkheid van Abbenbroek, over de koop van de helft van 3 gemeten land, waarvan de inhoud nog 284 pond 12 schellingen is, onder verband van zijn persoon en goederen.(33) Op deze landerijen zal in hoofdzaak veehouderij zijn beoefend: Aelbrecht Pietersz. uit Abbenbroek koopt in 1601 en 1624 vee en paarden.(34) Het tamelijk grote boerenbedrijf van Aelbrecht Pietersz. resulteert in deelname aan het plaatselijk bestuur: op 24 december 1588 heeft Aelbrecht Pietersz. de eed als schepen afgelegd voor Lenert Jansz., baljuw van Abbenbroek, 'om aenstaende jaere van LXXXIX (1589) t'schependomme te bedienen'.(35) Het is onduidelijk of Aelbrecht Pietersz. in volgende jaren nog schepen is geweest. Mogelijk heeft hij ook enige tijd het schoutambt uitgeoefend: in 1622 ontving Reynier van Persijn, raad-ordinaris in het Hof van Holland, een vergoeding omdat hij op 12 September 1622 naar Abbenbroek en Den Briel is gereisd om te informeren naar het gedrag van Aelbrecht Pietersz. Capiteyn, beklaagd door de opzieners van de kerk aldaar.(36) Wat het 'wangedrag' van Aelbrecht Pietersz. precies behelsde, is helaas niet meer na te gaan. Hij is betrokken bij een proces: Aelbrecht Pietersz. is in januari 1590 van Abbenbroek naar Den Haag gegaan om zijn advocaat te instrueren in zijn zaak voor het Hof van Holland tegen Cornelis Jacobsz. den ouden Breman.(37) In 1596 is hij borg voor Ariaen Ariensz Benschopper in Abbenbroek(38) en in 1597 samen met zijn schoonvader Lenaert Jansz. voor Jan Jacobsz. in Abbenbroek.(39)
Kinderen: 1. Pieter Aelbrechtsz. van Herwijnen, geb. ca. 1590 (geschat), volgt IVa 2. Leendert Allertsz. van Herwijnen, geb. ca. 1590, volgt IVb 3. Jacob Allertsz., overl. vóór 16-1-1631. 4. Jan Aelbrechtsz., geb. ca. 1595 (geschat), volgt IVc 5. oude Maertge Allertsdr. 6. jonge Maertge Allertsdr., overl. Leiden vóór 11-9-1643; tr. vóór 1631 Frans Goverts, wonende in Leiden (1631), metselaar (1643), overl. vóór 28-8-1668; hij tr. 2de (ondertrouw Leiden 11-9-1643) Leentgien Meyndertsdr. 7. Annetge Allertsdr., wonende in Holstein (1631)IVa. Pieter Aelbrechtsz. (Albertsz., Allertsz.) van Herwijnen, geb. ca. 1590 (geschat), van Abbenbroek, vanaf ca. 1631 wonende in Heenvliet, overl. Heenvliet tussen 1645 en 20-12-1648, tr. 1ste Neeltje Jacobsdr., mogelijk afkomstig uit Heenvliet, tr. 2de Heenvliet 22-5-1639 Trijntje Dircksdr., van Emderland, weduwe van Hendrick Jansz., tr. 3de Jannetje Leendertsdr., overl. Heenvliet tussen 3-8-1671 en 14-8-1672.
Rond de tijd van zijn eerste huwelijk woont Pieter Aelbrechtsz. nog in Abbenbroek: in 1628 is hij er koper of borg bij een boelhuis.(40) Enkele jaren later is hij echter al verhuisd naar Heenvliet: in 1631 betaalt hij aldaar aan de kerk een rente, sprekende op zijn huis.(41) De betaling van deze jaarlijkse rente van 6 stuivers komt in latere kerkrekeningen nog een aantal malen terug.(42) Waar dit huis van Pieter Aelbrechtsz. lag is onduidelijk, maar wellicht was dit op de Vissersdijk in Heenvliet, waar hij in 1641 een erf bezat.(43) In 1638 verkoopt Jacob Leendersz. wonende in Heenvliet aan Pieter Aelbrechtsz. de erfpacht van 2 lijnen 37 roeden land in Verdoenhoeck.(44) Het is aantrekkelijk te veronderstellen, dat de verkoper de schoonvader van Pieter Aelbrechtsz. was, maar hiervoor ontbreken de bewijzen. In de daarop volgende jaren komt Pieter Aelbrechtsz. enkele malen voor in de stadsrekeningen van Heenvliet, met name wegens verrichte werkzaamheden aan de sloot (1641) en de haven (1645).(45) Opmerkelijk is, dat pas na zijn overlijden sprake is van de familienaam Herwijnen: op 20 december 1648 koopt Jannetgen Leenderts weduwe van Pieter Albertsz. van Harwine een perceel van 4 gemeten 79 roeden land in de Hoeystal.(46) De weduwe is in die jaren blijkbaar niet onbemiddeld, want in 1650 wordt zij aangeslagen in het kohier van de verpondingen van Heenvliet: het huis in Heenvliet van Jannitie Lenerts weduwe van Pieter Aelbrechtsz. fl. 3-2-8, land van Pieter Elbrechtsz. in Verdouwen Houck (237 roe) en Sonnewaertschen Houck (1 gemet 233 roe en nog 4 gemet 65 roe).(47) Deze relatieve welvaart is ruim 20 jaar later geheel verdampt: na haar overlijden zijn er meer schulden dan baten. De erfgenamen die op 14 augustus 1672 compareren voor schout en schepen van Oudenhoorn, zijn blijkbaar (erfgenamen van) haar broers en zusters:(48) Leentie Leenders weduwe van Arent Arents Pille, de kinderen en kindskinderen van zaliger Ningetge Leenderts,(49) de kinderen en kindskinderen van zaliger Trintge Leenderts,(50) de kinderen van zaliger Huijgh Leenderts, en de kinderen van Eijngel Leenderts. Zij geven te kennen dat Jannetge Leenderts, die weduwe was van Pieter Aelbrechtse van Herwijne, overleden tot Heenvliet, bij haar testamentaire dispositie d.d. 3 augustus 1671 voor notaris Dirck Stoxman binnen Den Briel, hen tot haar erfgenamen had genomineerd en geïnstitueerd, in alle goederen die zij metter dood zou nalaten. Omdat zij ervoor beducht zijn, dat de boedel meer belast is met schulden en lasten dan met goederen, verklaren zij afstand te doen t.b.v. de crediteuren. Toch wordt er nog een liefhebber voor de boedel gevonden: Ploen Tonisse Versluijs, wonende binnen Oudenhoorn, verklaart de boedel van zaliger Jannetge Leenderts, die weduwe was van zaliger Pieter Aelbrechts van Herwijne, overleden tot Heenvliet, te aanvaarden en de schulden tot zijn last te nemen. Wel bedingt Versluijs een aantal uitzonderingen, vooral bestaande uit borgstellingen van Jannetge Leenderts.(51)
Kinderen uit het eerste huwelijk:(52) 1. Aelbrecht Pieters van Herwijnen, geb. ca. 1630 (geschat), volgt Va 2. Maertgen Pietersdr. van Herwijnen, geb. ca. 1633 (geschat), vermeld 1654-62, mogelijk dezelfde als Marijtje Pietersdr. van Herwijnen wonende Den Haag (1676); tr. 1e Evert de Cocq; tr. 2e Rotterdam 23-2-1676 Nicolaus Nieuland, J.M. van Schoonhoven (1676). 3. Jan Pieters van Herwijnen, geb. ca. 1635 (geschat), volgt Vb 4. Jacob Pieters van Herwijnen, geb. ca. 1638 (geschat), volgt Vc
IVb. Leendert Allerts van Herwijnen, geb. ca. 1590 (oud 41 jaar in 1631), landman, schepen in Klein-Oosterland buiten Brielle (1631), overl. na 30-6-1631.
In 1631 is sprake van de erfenis van Jacob Allerts, die blijkbaar wordt afgehandeld door zijn broer Leendert Allerts van Herwijnen. Op 16 januari verklaart Leendert Allerts van Herwijnen, landman, dat hij 50 gulden schuldig is aan Frans Goverts wonende Leiden, als man en voogd van (zijn zuster) jonge Maartje Allerts, wegens uitkoop van de erfenis van hun broer Jacob Allerts.(53) Enkele maanden later belooft Leendert Allertsz. van Herwijnen, landman wonende in Klein-Oosterland buiten Brielle, 150 gulden te betalen aan Abraham Commersteyn als procureur van zijn zuster Annetgen Allerts wonende te Holstein, vanwege de uitkoop en erfenis van de nagelaten goederen van hun broer Jacob Allertsz.(54) Het geboortejaar van Leendert Allerts van Herwijnen is af te leiden uit een verklaring van 6 april 1631: hij is op dat moment ca. 41 jaar oud en woont in Klein Oosterland, in de buurt van het Rechthuis. De verklaring betreft de impost van het zout.(55) Een akte van 26 juli 1631 bevat een laatste gegeven over Leendert Allerts van Herwijnen: hij heeft twee paarden verkocht, maar wellicht was hij voor het passeren van de akte reeds overleden, want deze is niet afgemaakt.(56)
Kind: 1. Jacob Leenderts van Herwijnen, boer in de Vekhoeksche Polder onder Vierpolders bij Brielle, overl. vóór 8-7-1668.
Behalve een akte uit 1652, waarin Jan Jans Koppert in Rugge een schuld heeft aan Jacob Leenderts van Herwijnen wegens de koop van een bloedrode koe,(57) is over het leven van Jacob niets bekend. Pas na zijn overlijden volgen meer details: blijkbaar had hij diverse uitstaande schulden en moest een curator zijn boedel afhandelen. Deze curator Reijer van den Bergh verkoopt op 8 juli 1668 aan Cornelis Arents Leuijendijck te Brielle: een landstede in Veckhoeck in Betjeshil op 2 gemeten erfpacht tegen fl. 9 per jaar met gevolg en beternis van ca. 43 gemeten bruikwaar (pachtland). De koper neemt tot zijn last de op dit huis gevestigde hypotheek t.b.v. Cornelis Pietersz Poorterman te Brielle, waarvan fl. 430 resteren.(58) Bovendien transporteert de curator van de boedel van Jacob Leenderts van Herwijn op 5 augustus 1668 aan Cornelis Pietersz Poorterman, fabriek te Brielle, 1 gemet 133½ roe in de Veckhoeck in Seggeland.(59)
IVc. Jan Aelbrechtsz., geb. ca. 1595 (geschat), J.G. van Abbenbroek (1622), overl. na 1627, tr. Heenvliet 11-9-1622 Geertje Willemsdr., J.D. van Abbenbroek (1622), eigenaresse van een huis met schuur, wagenkeet en erf bij de Hoogenbeusen van Abbenbroek (1684), overl. tussen 29-1-1668 en 1-10-1684.
Er is slechts één vermelding tijdens het leven van Jan Aelbrechtsz. aangetroffen: in 1627 wordt hij vermeld als koper van paarden op een boelhuis.(60) Zijn vrouw Geertie Willems is in 1663 en 1668 te Brielle doopgetuige bij kinderen van haar zoon Joorden Janse van Herwijnen. Na haar overlijden transporteren haar zoons Jan Jansz van Herwijnen en Aelbrecht Jansz van Herwijnen op 1 oktober 1684 voor 160 Carolus gld. een huis, schuur, wagenkeet en erf bij de Hoogenbeusen van Abbenbroek aan Jacob Roest.(61)
Kinderen: 1. Aelbrecht Jansz. van Herwijnen, volgt Vd 2. Jan Jansz. van Herwijnen, volgt Ve 3. Joorden Jansz. van Herwijnen, volgt Vf 4. vermoedelijk Eduart van Herwijnen, volgt VgVa. Aelbrecht Pieters van Herwijnen, geb. Abbenbroek ca. 1630 (geschat), wonende Nieuw-Helvoet (vermeld 1653-1663), tr. Nieuw-Helvoet 15-2-1653 Pietertgen Huijgendr. van der Noll, wonende Nieuw-Helvoet (1653).
Kinderen: 1. Pieter Aelbrechts van Herwijnen, gedoopt Nieuw-Helvoet 11-1-1654 (get. Maertgen Jacobs weduwe van Aren Leenderts Gotenaer). 2. Pieter Aelbrechts van Herwijnen, gedoopt Nieuw-Helvoet 25-4-1655 (get. Maertgen Pieters zuster van de vader). 3. Pleuntgen Aelbrechts van Herwijnen, gedoopt Nieuw-Helvoet 12-1-1659 (get. Pietertgen Arens huisvrouw van Vrerick Willemsz. schout). 4. Lijntgen Aelbrechts van Herwijnen, gedoopt Nieuw-Helvoet 15-2-1660 (get. Jannetge Cornelisdr. de vrouw van Jan Pietersz.). 5. Jan Aelbrechts van Herwijnen, gedoopt Nieuw-Helvoet 24-4-1661 (get. Hilletgen Huijge zijn vrouws zuster). 6. Jan Aelbrechts van Herwijnen, gedoopt Nieuw-Helvoet 1-4-1663 (get. Hilletgen Huijghe).
Vb. Jan Pieters van Herwijnen, geb. Abbenbroek ca. 1635 (geschat), wonende Nieuw-Helvoet (1654), diaken in Nieuw-Helvoet (1662), overl. vóór 16-4-1675, tr. Nieuw-Helvoet 29-9-1658 Jannetje Cornelisdr., overl. vóór 16-4-1675, dochter van Cornelis NN en Soetje Barentsdr.
In 1658/59 betaalt Jan Pieters van Herwijnen aan de diaconie van Nieuw-Helvoet fl. 100, als aflossing van een schuld ten laste van Bouwen Arens.(62) Wellicht is dit een verplichting, die hem door zijn huwelijk was aangekomen. In hetzelfde jaar verkoopt Jan Pietersz Harrewijn, wonende onder Nieuw Helvoet, voor fl. 810 aan de voogd van het weeskind Anna Jacobs Schuijlenburg, dochter van de schout en secretaris van Oudenhoorn: 6 gemeten land onder de Quack in de Moolhoek (belend O: Cornelis Mosterdijk, Z: de grafelijkheid, W: Franck v.der Goes, N: de dijk).(63) Eveneens in 1659, is Jan Pietersz Harrewijn, wonende onder Nieuw Helvoet, samen met Jan Arens Quack borg voor Leendert Arens Gootenaer, vanwege de koop van een landstede in deze polder de Quack in de Moolhoek.(64) Na het overlijden van Jan Pieters van Herwijnen en Jannetje Cornelis staat het jongste kind Neeltje Jans onder de voogdij van (haar oom?) Cornelis Cornelisz. Cuyper. Deze voogd heeft een schuld van 500 Carolus gld. aan het weeskind, zijnde de erfenis die de kinderen is vermaakt bij testament van hun grootmoeder Soetje Barens. Hij zal rente betalen van een woning, schuur, berg, wagen- en bakkeet en 438 roeden eigen land, waar de woning op staat in de Meentenhoek nr. 25.(65)
Kinderen: 1. Pleuntgen Jans van Herwijnen, gedoopt Nieuw-Helvoet 6-7-1659 (get. Maertgen Pieters sijn suster). 2. Cornelis Jans van Herwijnen, gedoopt Nieuw-Helvoet 8-5-1661 (get. Soetgen Barents). 3. Neeltje Jans van Herwijnen, gedoopt Nieuw-Helvoet 8-10-1662 (get. Maertgen Pieters, Cornelis Kuypers vrou), vermeld 1675.
Vc. Jacob Pietersz. Herwijnen, geb. Abbenbroek ca. 1638 (geschat), overleden Oud-Beijerland na ca. 1670, tr. (mgl. 1ste) Nieuw-Beijerland 22-11-1665 Neeltje Bastiaensdr., tr. verm. (2de) Geervliet 27-10-1669 Ariaentie Jacobsdr.
In de periode 1665-1670 nam een Jacob Pieters diverse bestedingen aan in de polders Oud- en Nieuw-Beijerland, o.a. van het schoonmaken van de wetering van de heul in de Sinckwegh noordwaards op tot in de Breevaart (1665, 1666, 1670), idem vanaf de boogert noordwaards tot de Sinckwegh (1667).(66) Of het hierbij Jacob Pietersz. Herwijnen betreft, is echter onzeker.
Kind (uit het eerste huwelijk): 1. Pieter Jacobsz. Herwijnen, ged. Oud-Beijerland 27-2-1667 (get. Jannetje Leenderts), ged. Oud-Beijerland 27-2-1667; tr. (ondertr. Oud-Beijerland 4-12-1685) Jannetje Bastiaensdr. van Driel, weduwe wonende onder Nieuw-Beijerland (1709), overl. aangeg. Nieuw-Beijerland 27-12-1719, dochter van Bastiaen Jans van Driel, schepen in Piershil, dijkgraaf in Goudswaard, en Ingetje Gerrits Hordijck; zij tr. 1e vóór 27-8-1679: Aert (Arend) Hendriks van Dam, J.M. geboren Den Hitsert (1673), overl. tussen 30-6-1681 en 1684, zoon van Hendrick Aertsz. van Heerjansdam, bode van Den Hitsert en de polders onder Zuid-Beijerland, en Janneken Jansdr. Wuyster; zij tr. 3e Nieuw-Beijerland 8-12-1709: Jacob Jacobs Molenaer, weduwnaar van Elisabeth van Swol, wonende onder Oud-Beijerland.(67)
Jannetje van Driel wordt een jaar voor haar huwelijk al aangetroffen in de archivalia als ongehuwde moeder van een kind Leentje, gedoopt 16 januari 1684 te Nieuw-Beijerland. Het is vermoedelijk vanwege dit kind, dat zij een maand later procuratie geeft aan haar zwagers Gillis van der Houck en Jan Janse van Haarlem.(68) In de afhandeling van de boedel van haar vader Bastiaen Janse van Driel wordt Pieter Jacobs van Herwijne als man van Jannetie van Driel als mede-erfgenaam genoemd.(69) Wellicht is Pieter uitbater van een dranklokaal in Nieuw-Beijerland: zowel in 1689 als in 1690 is 'Pieter Herwijnne' geld schuldig wegens gehaalde vaten bier.(70)
Vd. Aelbrecht Jansz. van Herwijnen, geb. 1624/25 (oud 66 jaar in 1690, oud 73 jaar in 1698),(71) bode van de heerlijkheid Abbenbroek (1681, 1698), vermeld als doopgetuige te Nieuw-Beijerland (1663), overl. aangeg. Abbenbroek 16-5-1712.
Op 22 juni 1677 transporteert Gerrit Arensz. van der Houck voor fl. 108-16-0 aan Aelbrecht Jansz. van Herwijnen een huis en erf in de Ring van het dorp Abbenbroek (belend ZO: s-Herenstraat, ZW: Jacob van der Waerelt met een huis en erf, NW: s-Heren neerweg, NO: Gerrit Arensz van der Velde met een huis en erf).(72) Het is vermoedelijk ditzelfde huis, waarop Aelbrecht Jansz van Herwijnen, bode van Abbenbroek, in 1681 een schuld verzekerd.(73)
Kind:
1. Grietje Aelbertsdr. van Herwijnen, geb. vóór 1689; tr. vóór 25-12-1709 Cornelis Boot, overl. aangeg. Abbenbroek 28-5-1728.
Ve. Jan Jansz. van Herwijnen, geb. ca. 1630 (geschat), winkelier op het plein in het dorp Abbenbroek (1679), schepen in Abbenbroek (1675-93), overl. Abbenbroek tussen 12-3-1690 en 25-8-1694, tr. 1ste tussen 1659 en 26-9-1665 Aefje Arensdr., weduwe van Jan Jans van den Hoove, kleermaker te Abbenbroek; zij is possetrice van een memorieland te Heenvliet (1671), overl. na 3-12-1671,(74) tr. 2de (huw. voorw. 22-11-1688) Magdalena Lodewijksdr. van der Vorst, ged. Geervliet 13-4-1659, overl. aangeg. Abbenbroek 4-12-1740, dochter van Lodewijck Dircksz. van der Vorst en Jobje Jans; zij tr. 2e Arij Jans Herweijer (1667-1711).(75)
Op 26 september 1665 maken Jan Jansz. van Herwijnen, ziekelijk, en Aeffgen Arensdr., echtelieden, hun testament. Zij maken elkaar tot erfgenaam.(76) In 1669 koopt Jan Jansz van Herwijnen een erf van 27 of 28 roeden in het Molenslop (belend O: het Molenslop, Z: het erf van Pieter Jansz., W: s Herenweg, N: Bouwen Arensz.).(77) Interessant is de rechtdag die Jan Janse Herwijne, als getrouwd hebbende Aechtien Aerts, wonende in Abbenbroek, op 3 december 1671 aanspant, omdat hij recht meent te hebben op memorieland in Suygershil, laatst bezeten door Cornelis Cornelisz. metselaer, overleden te Zwartewaal, oom van zijn vrouw.(78) Het is onduidelijk of deze memorie werkelijk aan hem is toegewezen. Latere akten maken er geen melding van. In de jaren 1677-1679 verwerft Jan Jansz. van Herwijnen meer onroerend goed op het dorp Abbenbroek. In 1677 koopt hij samen met Ary Cornelisz een huis en erf in het dorp, gelegen naast een huis of erf dat hij al eerder in bezit had (belend NO: Cornelis Pietersz van der Quacq, ZO: s Heren straat, ZW: Jan Jansz. van Herwijnen, NW: s Herenweg).(79) In 1679 koopt hij een schuur aan de Kerkstraat, gelegen naast zijn 'Hoeybank'(80) en nog een schuur en erf in het dorp (belend O: de Kerkstraat, Z: het schoolhuis, W: Volbrecht Arensz. van der Schilt met een boomgaard, N: Cornelis Huyghe Stompwijck met een huis.(81) Vanaf 1682 koopt Jan Jansz. van Herwijnen ook landerijen in de omgeving van Abbenbroek. Wellicht als belegging: als winkelier zal hij zelf geen boerenbedrijf gevoerd hebben. Zo koopt hij in 1682 een perceel van 2 gemeten 70 roeden in de Bieshoek(82) en in 1683 een weiland van 15 roeden in het Oudeland van Abbenbroek.(83) Zoals reeds vermeld transporteren Jan Jansz. van Herwijnen en Aelbrecht Jansz. van Herwijnen, als kinderen van Geertie Willems zaliger, op 1 oktober 1684 aan Jacob Roest een huis, schuur, wagenkeet en erf staande bij de Hoogenbeusen van Abbenbroek.(84) Opmerkelijk is dat deze Jacob Roest uit Zuidland een huis, schuur, erf en wagenkeet, staande bij de Hoge Boesem van Abbenbroek, een half jaar later alweer terugverkoopt aan Jan Jansz van Herwijnen.(85) Nog geen maand later verkoopt Jan Jansz van Herwijnen opnieuw huis, erf, schuur en wagenkeet bij de Hoge Boesem van Abbenbroek, met een aardige winst.(86) Wat precies de reden is van deze ketting aan transacties is onduidelijk: mogelijk was Jacob Roest niet in staat te voldoen aan zijn verplichtingen en nam Jan Jansz. van Herwijnen de ouderlijke woonstee terug, om deze korte tijd later te verkopen aan een partij die wel draagkrachtig genoeg was. Op 25-8-1694 maakt Maddeleentje van der Vost, weduwe van Jan Janse van Herwinne, haar testament.(87) Hun boedel wordt echter pas in 1710 afgehandeld.(88)
Vf. Mr. Joorden Jansz. van Herwijnen, geb. ca. 1635, J.M. van Abbenbroek wonende op de Sinckwegh onder Oud-Beijerland (1662), deurwaarder (1673-93), begr. Brielle 7-2-1706, tr. (ondertr. Oud-Beijerland 22-1-1662)Katalijne Pieters de Man.
Op 23 juni 1662 wordt belijdenis gedaan door Joorde Jans van Herwijnen, wonende aan de Hoogstraat in Oud-Beijerland. Blijkbaar is hij kort daarna verhuisd naar Nieuw-Beijerland, want in 1664 worden Joorden Jan van Herwijnen en Katelijne Pieters de Man opnieuw lidmaat, met attestatie van Nieuw-Beijerland. Het echtpaar blijft echter slechts kort ingeschreven in Oud-Beijerland: op 31 mei 1666 krijgt Joorden attestatie naar Den Briel.(89) Vanaf 1673 wordt hij vermeld als 'deurwaarder van de gemenelandsmiddelen te Brielle'. Op 15 november 1687 koopt Joorden van Herwijnen een huis en erf aan de westzijde van de Nieuwstraat te Brielle.(90) Uit de rekening van de executeur-testamentair van Johan Meis, koopman te Brielle, blijkt dat Jorden van Herwijnen hypotheekrente betaalt op zijn huis in de Nieuwstraat.(91)
Kinderen: 1. Willem van Herwijnen, ged. Nieuw-Beijerland 15-7-1663 (get. Aelbrecht Janse, Geertje Willems), J.M. wonende in de Nieuwstraat te Brielle (1682), kleermaker (1683); tr. 1ste Brielle 10-5-1682 Teuntje Hendriksdr., J.D. wonende in Rotterdam, begr. Brielle 11-4-1683; tr. 2de vóór 12-4-1684 Marijtje Claesdr. van der Bel, van Brielle, begr. Brielle 3-8-1703, dochter van Klaas Simons van der Bel en Sijtje Klaas.(92) 2. Celia van Herwijnen, ged. Oud-Beijerland 25-3-1665 (get. Jacob Pieters Herrewijne, Celia Pieters de Man) 3. Johannes van Herwijnen, ged. Brielle 29-1-1668 (get. Willem Thonisz. kuiper, Geertie Willems) 4. Maria van Herwijnen, ged. Brielle 2-6-1669 (get. geen) 5. Geertruijdt van Herwijnen, ged. Brielle 12-7-1672 (get. geen).
Vg. Eduart (Eduard, Eduwaert) van Herwijnen, wonende Oud-Beijerland (1667, 1668), vanaf 1690 in Brielle, tr. vóór 1667 Gijsbrechtje Lodewijcxdr.
Uit de tijd dat Eduard van Herwijnen in Oud-Beijerland woont, is weinig bekend. Slechts een besteding uit 1666 van 25 roe 'zeebraken' voor het aanzienlijke bedrag van fl. 62-10-0 is het vermelden waard.(93) Uit de 'Brielse tijd' van Eduard stammen een paar anecdotes, die er op wijzen dat hij daar een herberg of kroeg dreef. Op 20 september 1690 verklaren Kornelia van Driel, huisvrouw van Arie de Jong, en Mijnsje Arens, beiden wonend te Brielle, dat in september of oktober 1689 ene Eduard van Herwijnen en diens vrouw bij hen kwamen in de herberg de Oude Toelast. Zij vroegen of de herberg te huur was omdat zij wel belangstelling hadden. De requirant Gerard Winia heeft na onderhandelingen de herberg aan Van Herwijnen verhuurd voor 1½ jaar op dezelfde condities als hij ze zelf van burgemeester Warbol en secretaris Vasthof had gehuurd. Bij dit alles is Van Herwijnen voldoende duidelijk gemaakt dat het hierbij ging om de huur van het gebouw en niet van de bijbehorende nering. Een en ander wordt bevestigd door Evert van Eik, mede te Brielle.(94) Ook een tweede akte speelt zich af in de sfeer van de herberg. Op 31 juli 1692 verklaren Eduard van Herwijnen, Laurens de Nijs en Pieter van Waasbergen, allen wonend te Brielle, dat op 15 juli ten huize van Eduard een Pieter Schevelinger en Timotheus van Diepenheim aan het kaarten waren. Wie de kaart vergeeft verbeurt een half pintje wijn. Toen dit Diepenheim overkwam werd erom gelachen, waarop hij zeer onfatsoenlijk tekeer ging en met Schevelinger aan het vechten sloeg. Hij heeft daarbij een mes getrokken. Geertrui Eduards van Herwijnen, 20 jaar, bevestigt een en ander.(95)
Kinderen: 1. Stijntje van Herwijnen, ged. Oud-Beijerland 18-2-1667 (get. Gaeijken Dircks) 2. Stijntje van Herwijnen, ged. Oud-Beijerland 20-6-1668 (get. Gaeijken Dircks) 3. Geertrui Eduardsdr. van Herwijnen, geb. ca. 1672 (oud 20 jaar in 1692).NOTEN:1. www.herrewijnenweb.nl 2. Vc. in de hieronder volgende genealogie. 3. 10e penning Abbenbroek; Staten van Holland vóór 1572, inv.nr. 146A. 4. Rechtboek; Ambacht Abbenbroek 17, d.d. 21-7-1561. 5. NA Den Haag, Archief Sint Elisabeth te Rugge nr. 5, fol. 49. 6. Rechtboek; Ambacht Abbenbroek 17, d.d. 4-3-1562. 7. Rechtboek; Ambacht Abbenbroek 17, d.d. 28-4-1564. 8. Rechtboek; Ambacht Abbenbroek 17, d.d. 17-2-1562. 9. Rechtboek; Ambacht Abbenbroek 17, d.d. 1-3-1567 en 8-3-1567. 10. Rechtboek; Ambacht Abbenbroek 17, d.d. 20-6-1569. 11. Rechtboek; Ambacht Abbenbroek 17, d.d. 25-6-1570. 12. Rechtboek; Ambacht Abbenbroek 17, d.d. 27-6-1570. 13. Stad en ambacht Geervliet 217; oud inventarisnr.: RA Geervliet 54, d.d. 15-12-1580. 14. GA Rotterdam, ORA West-IJsselmonde 263, fol. 36v; ook in: ORA Oost-IJsselmonde 194, d.d. 3-6-1602. 15. GA Rotterdam, ORA West-IJsselmonde 263, fol. 38v, d.d. 3-6-1602. 16. GA Rotterdam, ORA Oost-IJsselmonde 194, akte d.d. 3-6-1602. 17. Stad Geervliet 339. 18. RA Geervliet 52, jaar 1607. 19. NA, Grafelijkheidsrekenkamer, Rekeningen 4514, fol. 17-18. 20. NA, Grafelijkheidsrekenkamer, Rekeningen 4515, fol. 89. 21. Stad Geervliet 339. 22. Stad Geervliet 287, d.d. 24-12-1615. 23. Heerlijkheid Heenvliet 124, d.d. 13-2-1588. 24. Ambacht Abbenbroek 132, d.d. 8-1-1596. 25. Rechtboek; Ambacht Abbenbroek 17, d.d. 19-11-1588. 26. Rechtboek; Ambacht Abbenbroek 17, d.d. 13-5-1589. 27. Ambacht Abbenbroek 90, 91. 28. Ambacht Abbenbroek 92, 93. 29. Ambacht Abbenbroek 112. 30. Ambacht Abbenbroek 126. 31. Ambacht Abbenbroek 132, d.d. 8-1-1596. 32. Ambacht Abbenbroek 189, d.d. 21-5-1597. 33. Ambacht Spijkenisse en Braband 210, d.d. 15-3-1604. 34. RA Geervliet 54. 35. Rechtboek; Ambacht Abbenbroek 17, d.d. 24-12-1588. 36. NA, Grafelijkheidsrekenkamer, Rekeningen 4527, fol. 64v, d.d. 14-10-1622. 37. NA, Hof van Holland 1695, d.d. 29-1-1590. 38. Ambacht Abbenbroek 149, d.d. 2-5-1596. 39. Ambacht Abbenbroek 157, d.d. 4-1-1597. 40. RA Geervliet 42. 41. Kerkrekening Heenvliet 1631. 42. Kerkrekeningen Heenvliet 1637, 1639-1642. 43. Heerlijkheid Heenvliet 187, d.d. 11-8-1641. 44. Heerlijkheid Heenvliet 187, d.d. 30-1-1638. 45. Stadsrekeningen Heenvliet 1641, 1645. 46. Heerlijkheid Heenvliet 187, d.d. 20-12-1648. 47. Heerlijkheid Heenvliet 306. 48. Ambacht Oudenhoorn 171, d.d. 14-8-1672. 49. Ningetje Leenderts was eerst gehuwd met Leendert Leendertsz. Arckenbout en daarna met Arij Jansz. Vysser (Ons Voorgeslacht 1971, p. 92) 50. Trintge Leenderts was gehuwd met Elant NN. 51. Ambacht Oudenhoorn 171, d.d. 14-8-1672. 52. het oudste doopboek van Heenvliet begint pas 12-8-1646 53. ONA Brielle 110, inv.nr. 1010, d.d. 16-1-1631. 54. RA Brielle 58, d.d. 30-6-1631. 55. ONA Brielle 110, inv.nr. 1010, d.d. 6-4-1631. 56. ONA Brielle 110, inv.nr. 1010, 26-7-1631. 57. ONA Brielle 110, inv.nr. 1013, d.d. 7-1-1652. 58. Ambacht Vierpolders 55 en 60, d.d. 8-7-1668. 59. Ambacht Vierpolders 56, d.d. 5-8-1668. 60. RA Geervliet 54, jaar 1627. 61. Ambacht Abbenbroek 351, d.d. 1-10-1684. 62. Diaconierek. Nieuw-Helvoet, jaar 1658/59. 63. Ambacht De Quack 26, d.d. 7-2-1659. 64. Ambacht De Quack 28, d.d. 26-9-1659. 65. Ambacht Nieuw-Helvoet 4, d.d. 16-4-1675. 66. Polders Oud- en Nieuw-Beijerland. 67. K.J. Slijkerman, De oudere generaties van het geslacht met de namen Van Heerjansdam, Van (den) Dam, Pauw en Kooyman uit Heerjansdam, in: Ons Voorgeslacht 1999, ald. p. 180-181. 68. ONA Oud-Beijerland, d.d. 28-2-1684. 69. ORA Goudswaard 21, fol. 57, d.d. 29-4-1687. 70. ORA Cromstrijen 64, d.d. 31-7-1689 en 1690. 71. Ambacht Abbenbroek 97, jaar 1690; Ibidem, d.d. 17-7-1698. 72. Ambacht Abbenbroek 257, d.d. 22-6-1677. 73. Ambacht Abbenbroek 304, d.d. 20-5-1681. 74. Kwartierstatenboek Prometheus II, 2e druk Delft 1992, p. 121. 75. Kwartierstatenboek Prometheus I, 2e druk Delft 1991, p. 296. 76. Ambacht Abbenbroek 99, d.d. 26-9-1665. 77. Ambacht Abbenbroek 204, d.d. 12-10-1669. 78. Heerlijkheid Heenvliet 128, d.d. 3-12-1671. 79. Ambacht Abbenbroek 252, d.d. 24-4-1677. 80. Ambacht Abbenbroek 275, d.d. 10-5-1679. 81. Ambacht Abbenbroek 225, d.d. 26-5-1679. 82. Ambacht Abbenbroek 293, d.d. 9-5-1682. 83. Ambacht Abbenbroek 337, d.d. 18-9-1683. 84. Ambacht Abbenbroek 351, d.d. 1-10-1684. 85. Ambacht Abbenbroek 356, d.d. 19-4-1685. 86. Ambacht Abbenbroek 362, d.d. 13-5-1685. 87. Ambacht Abbenbroek 100, d.d. 25-8-1694. 88. Ambacht Abbenbroek 129. 89. Nederlands Gereformeerde Kerk Oud-Beijerland. 90. RA Brielle 27, d.d. 15-11-1687. 91. ONA Brielle 110, inv.nr. 1022, d.d. 15-10-1693. 92. ONA Brielle 110, inv.nr. 1024, d.d. 5-12-1695. 93. Polder Beijerland, d.d. 26-3-1666. 94. ONA Brielle 110, inv.nr. 1021, d.d. 20-9-1690. 95. ONA Brielle 110, inv.nr. 1022, d.d. 31-7-1692.
published: Dec. 2009.
|